En toen werd alles anders
Op de dag dat Jitschak Rabin werd vermoord, verloor Israël zijn onschuld. Of niet?
Thuis op mijn schommelstoel voor de televisie. Dat is het antwoord op de vraag waar ik was op de avond van 4 november 1995. Na de moord op Jitschak Rabin werd net als bij JFK gevraagd: waar was jij? Ik had graag willen zeggen dat ik daar natuurlijk bij was, bij die vredesdemonstratie die de Oslo-akkoorden moest ondersteunen, met tienduizenden anderen op wat toen nog Kikar Malchee Jisraeel (het plein van de koningen van Israël)heette. Dat had laten zien hoe betrokken ik was bij de maatschappij, en de politiek en hoe belangrijk ik het vond dat er vrede zou komen. Hoe blij ik was dat die Oslo-akkoorden getekend waren. (De briefkaart met ‘de handdruk’ van Rabin en Arafat onder toezicht van een minzaam glimlachende Bill Clinton heeft nog jaren bij mij aan de muur gehangen.) Maar dat is dus niet zo. Op het moment dat ‘alles anders werd’, zat ik gewoon thuis.
Een gewone Joodse jongen van 25 jaar, opgegroeid in een orthodox gezin in Tel Aviv schoot met drie schoten zijn minister-president dood en heeft tot op de dag van vandaag geen berouw getoond.
Israël verloor zijn onschuld, die vrede, die ging uiteindelijk niet door en twintig jaar later heeft Israël net de zoveelste oorlog met Hamas achter de rug. Vrede lijkt, als niet onmogelijk, toch verder weg dan ooit.
Eerder die avond had Rabin samen met zangeres Miri Aloni en zijn compagnon Shimon Peres Sjier lesjalom gezongen, het lied voor de vrede. Rabin was geen muzikale man. Hij las de tekst van een briefje en zong toonloos. Die beelden, van de oud-generaal, die ogenschijnlijk onbewogen man, die daar zo onbeholpen een liedje voor vrede zong, doen me, elke keer als ik eraan denk, de tranen over de wangen stromen. Want alles werd anders. Israël was geschokt. Een politieke moord, door een Jood, in dit kleine land, waar ‘iedereen’ elkaar kent, waar je nog op je sandalen naar een bruiloft gaat, het land dat we eigenhandig, met elkaar, aan de dorre woestijn hebben ontworsteld en met het bloed van onze jeugd hebben verdedigd tegen de aanvallen van buitenaf. De immer glimlachende Jigal Amir had, omdat hij een einde wilde maken aan het vredesproces, ook voor altijd een einde gemaakt aan dat zelfbeeld van een onschuldige maatschappij.
Realiteit
Nader onderzoek leert dat de aanslag precies dat had gedaan: het had een einde gemaakt aan het zelfbeeld van Israël, maar niet aan de realiteit van het land. In zijn boek The assasination of Yitzhak Rabin, een verzameling essays van verschillende wetenschappers die ieder vanuit zijn vakgebied hun visie geven op deze gebeurtenis, schrijft Yoram Peri dat ‘het zelfbeeld van een homogene, democratische en intern sterke maatschappij die gekenmerkt werd door cohesie moest plaatsmaken voor de erkenning dat Israël een gefragmenteerde en zwakke sociale structuur had, en dat de fundamenten voor de democratie nogal breekbaar waren’.
In de dagen na de moord hoopten velen dat de moord het land juist zou samenbrengen. Op het plein waar Rabin vermoord werd en sindsdien zijn naam draagt, kwamen dagenlang duizenden jonge mensen bijeen om samen te rouwen. Het hele plein was glad en glanzend van het kaarsvet, van de eindeloze hoeveelheid kaarsen die werd aangestoken. Deze schoolkinderen, soldaten en studenten, de $noär hanerot$, de ‘kaarsenjongeren’, vormde ‘de Israëlische jeugd die opgroeide onder de schaduw van de Intifada en tot wasdom kwam in de gloed van het vredesproces in Olso’, schreef historica Anita Shapira. De verwachting was dat uit deze op het oog eensgezinde groep een nieuw leiderschap zou ontstaan, die politiek actief zou zijn, en een nieuwe stem zou kunnen geven aan links.
Blind
Israël had optimistische jaren achter de rug. De Oslo-akkoorden waren getekend, er was vrede met Jordanië. Niets kon een langdurige vrede meer in de weg staan. Tenminste, zo scheen het mij toe. Ook ik was verblind door het zelfbeeld van een onschuldige maatschappij, van een land dat het moeilijk had gehad, zich verdedigd had tegen boze vijanden, maar nu klaar was voor vrede. Verblind, want ik had het wel gezien. De demonstraties waarbij foto’s van Rabin in nazi-uniform of getooid met keffiyah werden opgehouden. Waarbij hij een verrader genoemd werd. Ook ik zag nieuwsberichten over het geweld tegen de politie, het leger en Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever. Uit Zealotry and Vengeance: Quest of a religious identity group: a sociopolitical account of the Rabin assassiation van Samuel Peleg, blijkt dat het gebruik van geweld en zelfs terrorisme van religieuze kolonisten tegen de staat, helemaal niet nieuw was. Leden van Goesj Emoeniem, de kolonistenbeweging die in de jaren 70 (tijdens de eerste regeerperiode van Rabin) ontstond, kwamen regelmatig in botsing met soldaten, en voerden terroristische aanvallen uit op Palestijnen. En dat Joden elkaar niet doden bleek ook niet waar te zijn, zo blijkt uit de opmerkelijke bewering van Nachman Ben-Yehuda in $The assassination of Yitzhak Rabin$. Hij stelt dat tussen het begin van de moderne zionistische tijd in Palestina in de jaren 80 van de negentiende eeuw tot het eind van de jaren 80 van de twintigste eeuw maarliefst 92 politieke moorden werden gepleegd, waarvan 60 gevallen van Joden die andere Joden vermoorden. ‘Joden doden elkaar niet’ is duidelijk een bewering die niet klopt.
Gewelddadig
Samuel Peleg gaat zelfs zover dat hij beweert dat Israël in tegenspraak met het eigen zelfbeeld, eigenlijk een vreselijk gewelddadige maatschappij is. ‘Het bloedbad op de wegen, het duwen en trekken bij het in de rij staan, geweld tegen vrouwen, het arresteren van Arabieren bij wegversperringen, ongelijke beloning tussen bevolkingsgroepen, tv-debatten waarbij mensen nooit een zin kunnen afmaken en de moord op een minister-president maken allemaal deel uit van een en dezelfde realiteit. Het verschil is kwantitatief, maar niet principieel.’ Hij is niet de enige die er zo over denkt. Arye Rattner, hoogleraar sociologie en criminologie aan de Universiteit van Haifa is eenzelfde mening toegedaan. „Ik denk dat de moord op Rabin een kloof die er al was dieper heeft gemaakt,” zeg hij in Yediot Aharonot. Hij concludeert op basis van langdurig onderzoek dat de houding van religieuze kolonisten op de Westelijke Jordaanoever zich steeds sterker tegen de staat en zijn wetten keert. Volgens hem was de moord op Rabin niet het begin van dat proces, maar eerder een hoogtepunt ervan. Verloren onschuld? Nauwelijks.
En toch kwam de moord voor de meeste mensen als een totale verrassing. In The assissination of Yitzhak Rabin beschrijft Peri vier factoren die ervoor zorgden dat de Israëlische maatschappij volkomen onvoorbereid was op een politieke moord. Als eerste noemt hij de diepgewortelde identificatie van Joden met het vervolgd zijn. Deze identificatie zorgt ervoor dat het kwaad altijd gezien wordt als iets dat van buitenaf komt. Een tweede factor, gerelateerd aan de eerste overtuiging, is het geloof dat Joden daarom niet gewelddadig zijn. Ze zijn het machteloze slachtoffer van geweld, niet de dader. Een derde punt is het geloof van Israëli’s in de macht en stabiliteit van de Israëlische democratie en als laatste noemt hij het sterke vertrouwen in de almacht van het Israëlische leger, die een aanslag zeker zou voorkomen.
Verschuiving
Ik bel mijn vriend Itay in Tel Aviv en vraag wat hij denkt. „De moord, die had een les kunnen zijn, nee moeten zijn, in democratische waarden. Maar het werd een leeg omhulsel. In plaats van te leren, bijvoorbeeld in het onderwijs, dat antidemocratische ideeën zoals die van Amir consequenties hebben, is alles extremer geworden. Onder het mom van de vrijheid van meningsuiting hebben we nu het recht om te haten en racistisch te zijn.”
Tot 1996, toen Netanyahu aan de macht kwam, was de Israëlische politiek behoorlijk overzichtelijk. Je had Likoed (rechts en/of religieus) versus Avoda (links en seculier). Die eenvoud heeft in de afgelopen decennia plaatsgemaakt voor een ingewikkelder politiek landschap waarbij er vandaag de dag drie centrumpartijen zijn (Jesj Atied, Hatnoea en Kadima) naast rechts-religieuze partijen (Habajiet Hajehoedie), ultraorthodoxe partijen (Sjas en Jahadoet hatora hameoechedet) en rechts-nationalistische partijen (Jisraeel Beeteenoe). Het imago van klein socialistisch land, geleid door (voormalige) kibboetsnikiem in korte broeken, met daartegenover de kleine ondernemers die antisocialistisch waren, heeft plaatsgemaakt voor een ander beeld. Israëli’s zijn yuppies geworden, de inkomensongelijkheid is enorm toegenomen, het land is in zijn geheel naar rechts opgeschoven, de polarisatie is enorm toegenomen net als de intolerantie tegen anderen (seculieren, ‘linksen’, asielzoekers, Arabieren). Afgelopen week was in Haaretz te lezen dat verschillende organisaties over elkaar heen vallen in ruzies over wie de herdenking van Rabin organiseert, en met welk mandaat. Wie beheert ‘de erfenis van Jitschak’ het beste? Het komt me allemaal griezelig bekend voor: het veranderen van het politieke landschap, het ‘demoniseren’, het opschuiven naar rechts, de discussie over de grenzen van de vrijheid van meningsuiting, de toenemende intolerantie, beschuldigingen over en weer (van welke kant kwam ‘de kogel’), het geruzie over wat er wel of niet ‘in de geest van’ moet gebeuren en het volgens sommigen zagen aan de poten van de democratie met als legitimering ‘veiligheid’. Israël is meer op de rest van de wereld gaan lijken. Volwassen geworden. Onschuldig? Allang niet meer.